2 Kings 4

zag de koning van Moab dat hij de strijd had verloren en trachtte hij aan het hoofd van zevenhonderd zwaardvechters nog een laatste vertwijfelde doorbraak te forceren om de koning van Edom aan te vallen. Maar ook dat plan slaagde niet. 1Toen nam hij uit wanhoop zijn oudste zoon, die hem had moeten opvolgen, doodde hem en offerde hem als brandoffer op de muur. De Israëlieten zagen dat met afgrijzen gebeuren, vol afkeer lieten zij hem verder met rust en gingen terug naar hun land. 2

Elisa: profeet van God

3Op een dag kwam de vrouw van een van de jonge profeten bij Elisa om te vertellen dat haar man was overleden. ‘Hij was een man die met God leefde,’ zei zij. ‘En nu eist een schuldeiser zijn geld op. Als ik niet betaal, zal hij mijn twee zonen als slaven meenemen.’ 4‘Wat kan ik daaraan doen?’ vroeg Elisa. ‘Hoeveel voedsel hebt u in huis?’ ‘Helemaal niets, afgezien van een kruikje olijfolie,’ antwoordde zij. 5‘Leen zo veel mogelijk kruiken van uw vrienden en buren,’ zei hij. 6‘Ga dan met uw zonen het huis in en doe de deur achter u dicht. Giet daarna de olijfolie uit het kruikje in de andere kruiken en zet die opzij als ze vol zijn.’ 7Zij deed wat Elisa had gezegd. Haar zonen brachten haar kruiken en zij vulde de één na de ander met olie. 8Algauw zat alles tot de rand toe vol. ‘Breng mij nog een kruik,’ zei zij tegen haar zonen. ‘Maar er zijn er geen meer,’ zeiden de jongens. Toen hield de olie op met stromen. 9Toen zij Elisa vertelde wat er was gebeurd, zei hij tegen haar: ‘Ga de olie nu verkopen en betaal uw schuld. Er zal dan nog genoeg overblijven om met uw zonen van te leven.’

10Elisa vertrok op een goede dag naar Sunem. Een vooraanstaande vrouw uit de stad nodigde hem uit bij haar te komen eten, en voortaan onderbrak hij, elke keer als hij voorbijkwam, zijn reis om bij haar te eten. 11Zij zei tegen haar man: ‘Ik weet zeker dat de man die hier zo af en toe eens aankomt, een heilige man van God is. 12Laten wij op zolder een klein kamertje voor hem maken. Wij kunnen er een bed, een tafel, een stoel en een kandelaar zetten, dan heeft hij een plaats om te overnachten als hij weer komt.’

13
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse 2.Kong. 4:12.
14
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses 2.Kong. 4:11-12.
Op een keer rustte hij uit op de kamer en zei tegen zijn dienaar Gechazi: ‘Zeg tegen de vrouw dat ik haar wil spreken.’ Toen zij kwam,
15zei hij tegen Gechazi: ‘Vertel haar dat wij haar vriendelijkheid erg op prijs stellen. Vraag haar of wij misschien iets voor haar kunnen doen. Wil zij dat ik een goed woordje voor haar doe bij de koning of de bevelhebber van het leger?’ ‘Nee,’ antwoordde zij, ‘ik leef hier onder de mensen en ben volkomen tevreden.’ 16‘Wat kunnen wij voor deze vrouw doen?’ vroeg hij naderhand aan Gechazi. Die opperde: ‘Zij heeft geen zoon en haar man is al behoorlijk oud.’

17
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse 2.Kong. 4:16.
18
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses 2.Kong. 4:15-16.
‘Roep haar nog eens bij mij,’ droeg Elisa hem op. Zij kwam en bleef in de deuropening staan, terwijl hij tegen haar zei: ‘Volgend jaar om deze tijd zult u een zoon hebben.’ ‘Och, man van God,’ riep zij, ‘maak mij toch niets wijs!’
19Maar het was waar: de vrouw werd al spoedig zwanger en bracht het volgende jaar een jongetje ter wereld, precies zoals Elisa had voorzegd. 20Op een dag— de jongen was al wat ouder—zocht hij zijn vader op, die op het land aan het maaien was. 21Plotseling riep hij: ‘Vader, mijn hoofd, mijn hoofd!’ Zijn vader zei tegen een van de knechten: ‘Breng hem naar huis, naar zijn moeder.’ 22De jongen werd thuisgebracht en zijn moeder nam hem op schoot. Maar rond het middaguur stierf hij. 23Zij legde hem op het bed van de profeet en deed de deur van de kamer op slot. 24Daarna stuurde zij haar man de boodschap: ‘Stuur een van de knechten met een ezel hierheen. Ik moet zo snel mogelijk naar de profeet. Ik ben zo weer terug!’ 25‘Waarom vandaag?’ vroeg hij, ‘het is toch geen sabbat of feestdag?’ Maar zij zei: ‘Stil maar. Het is wel goed.’

26Zij zadelde de ezel en zei tegen de knecht: ‘Snel! Drijf hem zo veel mogelijk op. Als het langzamer moet, zeg ik het je wel.’ 27Toen zij de berg Karmel naderde, zag Elisa haar in de verte en hij zei tegen Gechazi: ‘Kijk, daar komt de vrouw uit Sunem aan. 28Loop snel naar haar toe en vraag wat er aan de hand is. Overtuig je ervan dat alles goed is met haar man en kind.’ ‘Ja, hoor,’ zei zij tegen Gechazi, ‘alles is goed.’ 29Maar toen zij bij Elisa kwam, viel zij op de grond voor hem neer en greep zijn voeten. Gechazi probeerde haar weg te trekken, maar de profeet zei: ‘Laat haar maar begaan, ze is erg verdrietig en de Here heeft mij niet gezegd wat het is.’ 30Toen zei zij: ‘U hebt gezegd dat ik een zoon zou krijgen. En ik heb u gesmeekt mij niets wijs te maken.’ 31Elisa wendde zich tot Gechazi en zei: ‘Snel, pak mijn staf. Praat met niemand onderweg. Haast je en leg de staf op het gezicht van de jongen.’ 32Maar de moeder van de jongen zei: ‘Ik zweer bij God dat ik niet zonder u naar huis terugga!’ Dus ging Elisa samen met haar op weg. 33Gechazi ging vooruit en legde de staf op het gezicht van het kind, maar er gebeurde niets. Er was geen teken van leven te bespeuren. Hij ging terug, Elisa tegemoet en zei hem: ‘Het kind is nog steeds dood.’ 34Toen Elisa het huis binnenging, lag het kind inderdaad dood op het bed van de profeet.

35Hij ging de slaapkamer binnen, sloot de deur achter zich en bad tot de Here. 36Daarna ging hij op de jongen liggen, met zijn mond op de mond van het kind, zijn ogen op de ogen van het kind en zijn handen op diens handen. Het lichaam van het kind werd langzaam warm. 37De profeet ging naar beneden, liep een paar keer door het huis heen en weer en ging weer naar boven. Opnieuw ging hij boven op het kind liggen. Deze keer nieste de jongen zevenmaal en deed zijn ogen open. 38De profeet riep Gechazi. ‘Roep de vrouw hier,’ zei hij. En toen zij binnenkwam, zei hij: ‘Hier is uw zoon.’ 39Zij viel aan zijn voeten neer, pakte daarna haar zoon op en ging de kamer uit.

40Elisa ging terug naar Gilgal, maar ondertussen heerste er hongersnood in het land. Op een dag, toen hij de jonge profeten lesgaf, zei hij tegen Gechazi: ‘Maak wat moes klaar voor deze mannen in de grootste pot die er is.’ 41Een van de jonge mannen ging het land op om wat groenten te halen en kwam terug met een aantal wilde, bittere pompoenen. Hij sneed ze in stukken en gooide ze in de pan, zonder te weten dat ze giftig waren. 42Nadat de mannen echter een paar happen van de moes hadden genomen, riepen zij: ‘Heer, er zit vergif in deze moes!’ En ze konden het niet eten. 43‘Breng mij eens wat meel,’ zei Elisa. Hij gooide het in de pan en zei: ‘Nu is het in orde. Eet het maar rustig op.’ En het eten bleek niet langer gevaarlijk.

44Op zekere dag bracht een man uit Baäl-Salisa Elisa een zak met vers koren en twintig kleine gerstebroden, gebakken van het eerste graan van de nieuwe oogst. Elisa gaf het Gechazi als voedsel voor de jonge profeten.
Copyright information for NldHTB